Rina Steenkamp - Privacy en technologie
Hoofdstuk 2. Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens
Paragraaf 1. De verwerking van persoonsgegevens in het algemeen
Artikel 8 [Grondslag rechtmatigheid gegevensverwerking]
[...] de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend
Onderdeel a brengt de beschikkingsmacht van de betrokkene over hem betreffende gegevens tot uitdrukking: in geval van een ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene is het toegestaan gegevens te verwerken. Deze grond is echter niet exclusief. Daarnaast kunnen ook op andere gronden gegevens worden verwerkt, terwijl de wet ook de toestemming van de betrokkene als rechtvaardigingsgrond kan uitsluiten, bij voorbeeld in situaties waarin sprake is van ongelijke machtsverhoudingen tussen verantwoordelijke en betrokkene.
In de toelichting bij artikel 1 is al ingegaan op de betekenis van dit toestemmingsvereiste. Bij de verantwoordelijke dient elke twijfel te zijn uitgesloten over de vraag of de betrokkene zijn toestemming heeft gegeven. Als er twijfel is over de vraag of de betrokkene zijn toestemming heeft verleend dient de verantwoordelijke te verifiëren of hij er terecht vanuit gaat dat de betrokkene er mee heeft ingestemd.
Met betrekking tot de derdenverstrekking borduurt het voorschrift voort op artikel 11, eerste lid, WPR (uit een persoonsregistratie worden slechts gegevens aan een derde verstrekt voor zover zulks geschiedt met toestemming van de geregistreerde). In de toelichting bij artikel 1 is ingegaan op het feit dat in dit wetsvoorstel niet meer de voorwaarde is opgenomen dat de toestemming van de betrokkene schriftelijk moet worden verleend (artikel 12, eerste lid, WPR). In deze zin is er sprake van een verruiming ten opzichte van de WPR met betrekking tot het verstrekken van gegevens aan derden.
[MvT, pagina 80]