Rina Steenkamp - Privacy en technologie
Hoofdstuk 2. Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens
Paragraaf 1. De verwerking van persoonsgegevens in het algemeen
Een ieder die handelt onder het gezag van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de verwerker alsmede de verwerker zelf, die toegang heeft tot persoonsgegevens, mag deze slechts in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke verwerken, behoudens op grond van wettelijke verplichtingen.
Het eerste lid neemt de norm over van artikel 16 van de richtlijn over de vertrouwelijkheid van de gegevensverwerking. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijke verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de gegevensverwerking. Deze verantwoordelijkheid kan hij slechts dragen wanneer zijn ondergeschikten of degenen die in opdracht van de verantwoordelijke gegevens verwerken, zich naar zijn aanwijzingen richten.
Ieder die handelt onder het gezag van de verantwoordelijke dienen te handelen overeenkomstig de door de verantwoordelijke gegeven aanwijzingen. Dit gezag kan zijn grond vinden in een arbeidscontract, doch ook in een aanbestedingscontract of elke rechtsverhouding waarin de zeggenschap van de verantwoordelijke stilzwijgend of uitdrukkelijk ligt besloten.
Het tweede lid vormt een precisering van de door artikel 16 van de richtlijn beoogde vertrouwelijkheid. De bepaling legt een geheimhoudingsplicht op aan de bewerker, alsmede degenen die onder het gezag van de verantwoordelijke of de bewerker werkzaam zijn. In beginsel kan slechts een uitdrukkelijke wettelijke verplichting op de geheimhoudingsplicht een inbreuk maken. Zo is bij voorbeeld artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering een bevoegdheid tot het doen van aangifte van een strafbaar feit. Deze bepaling zet de onderhavige geheimhoudingsbepaling niet opzij. Daarentegen bevat artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering een wettelijke verplichting voor ambtenaren tot het doen van aangifte in bepaalde gevallen. Een dergelijke verplichting geldt, evenals een wettelijke verplichting aan ambtenaren om inlichtingen te verstrekken uit openbare registers die bij wet zijn ingesteld, als een verplichting als bedoeld in de onderhavige bepaling.
Daarnaast kan blijkens het tweede lid de geheimhouding worden doorbroken voor zover uit de taak van de betreffende persoon de noodzaak tot mededeling voortvloeit. Of een noodzaak tot mededeling aanwezig is, wordt bepaald door de verantwoordelijke onder wiens gezag of in wiens opdracht de persoon werkzaam is. Uiteraard is deze bevoegdheid van de verantwoordelijke evenmin onbegrensd. De verantwoordelijke is immers op zijn beurt gehouden aan regels inzake doelbinding en verenigbaar gebruik.
De richtlijn laat, zoals gebruikelijk in het communautaire recht, de sanctionering van de norm over aan de lid-staten. Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie op artikel 189 van het EG-Verdrag eist het gemeenschapsrecht wel een daadwerkelijke sanctionering. De belangen van zowel de verantwoordelijke als van de betrokkene zijn hierbij in het geding. Een uitdrukkelijke, strikt geformuleerde geheimhoudingsbepaling is een passende nationale implementatie van de communautaire norm. Deze is neergelegd in het tweede lid. Bij de formulering is aansluiting gezocht bij de standaard-geheimhoudingsbepaling (zie punt 163 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Het gaat om een aanvullende plicht. Geldt reeds bij voorbeeld uit hoofde van medisch beroepsgeheim of ambtsgeheim een dergelijke plicht, dan is de onderhavige bepaling niet van toepassing.
De geheimhoudingsbepaling is een verplichting uit hoofde van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Opzettelijke niet-naleving kan worden bestraft met gevangenisstraf van vier jaren of geldboete van vijfentwintigduizend gulden. Van een dergelijke opzet is in ieder geval sprake indien wordt gehandeld in strijd met een uitdrukkelijke aanwijzing van de verantwoordelijke of een waarschuwing van enige toezichthouder. Een en ander geldt ook ten aanzien van strijd met een aanwijzing of een terzake bekend standpunt van de Registratiekamer.
Daar de bepaling niet uitsluitend strekt tot bescherming van de belangen van de betrokkene, is het karakter van het klachtdelict dat eigen is aan artikel 272, hieraan ontnomen. Aansluiting is gezocht bij de gedachte van artikel 30, tweede lid, van de Wet politieregisters: het gaat om het algemene belang van een behoorlijke naleving van de onderhavig wetgeving. Zou in voorkomend geval het belang van de betrokkene strijdig zijn met een strafvervolging, dan kan dit slechts gewicht in de schaal leggen bij de afweging van de opportuniteit van strafrechtelijk optreden.
[MvT, pagina 97-98]