Rina Steenkamp - Privacy en technologie

Mijn geannoteerde Wbp

Hoofdstuk 2. Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens

Paragraaf 1. De verwerking van persoonsgegevens in het algemeen

Artikel 8 [Grondslag rechtmatigheid gegevensverwerking]

Artikel 8 sub e [Verwerking noodzakelijk voor vervulling publiekrechtelijke taak]

[...] de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt

Memorie van Toelichting

Artikel 8, onder e, maakt gegevensverwerking mogelijk voor zover deze noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het betreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan aan wie de gegevens worden verstrekt. De bepaling vormt de implementatie van artikel 7, onder e, van de richtlijn. Ten opzichte van laatstgenoemde bepaling zijn enkele preciseringen aangebracht die zijn gericht op een adequate toepassing in het Nederlandse recht. Aangezien de bepaling betrekking heeft op de publieke sector is getracht zo veel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht.
De bepaling stelt als voorwaarde voor de rechtmatigheid van de gegevensverwerking dat zij toegespitst moet zijn op een goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan aan wie de gegevens worden verstrekt. Een taak is publiekrechtelijk indien deze is gebaseerd op een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. In de regel gaat een uitoefening van een overheidstaak gepaard met op een publiekrechtelijke grondslag gebaseerde bevoegdheden. Het begrip 'publiekrechtelijk' sluit aan bij de terminologie van de Awb, zoals onder meer gehanteerd in de definitie van het besluit-begrip in artikel 1:3. Voorts wordt met de formulering van dit onderdeel aangesloten bij de zinsnede 'taak van algemeen belang' uit artikel 7, onder e, van de richtlijn. Daarnaast gaat het in onderdeel e om een gegevensverwerking in het belang van een publiekrechtelijke taak die wordt uitgeoefend door het desbetreffende bestuursorgaan of het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt. Met het begrip 'bestuursorgaan' is eveneens aansluiting gezocht bij de Awb. Dit begrip wordt in artikel 1:1 Awb omschreven als een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed. Deze omschrijving sluit aan bij artikel 7, onder e, van de richtlijn waar eveneens van de uitoefening van openbaar gezag wordt gesproken. Het bestuursorgaan-begrip wordt in de bestuursrechtelijke jurisprudentie nader begrensd. In bepaalde gevallen worden ook privaatrechtelijke rechtspersonen als 'bestuursorgaan' beschouwd, namelijk in het geval zij bevoegd zijn in het kader van de uitoefening van openbaar gezag rechtshandelingen te verrichten. Een bijzondere school geldt bijvoorbeeld als bestuursorgaan voor zover zij belast is met de uitgifte van diploma's.
Niet alle verwerkingen die worden verricht door bestuursorganen vallen onder de reikwijdte van het onderhavige onderdeel. In sommige gevallen verrichten bestuursorganen activiteiten die zich niet wezenlijk onderscheiden van activiteiten die ook door particulieren worden verricht. Te denken valt aan de verkoop van onroerend goed of het sluiten van een arbeidsovereenkomst. Om die reden hebben beide elementen van onderdeel e – 'publiekrechtelijke taak' en 'bestuursorgaan' – naast elkaar betekenis.
In aansluiting op de richtlijn ziet onderdeel e op twee verschillende situaties waar bestuursorganen bij betrokken kunnen zijn. In de eerste plaats kan een verwerking noodzakelijk zijn met het oog op een publiekrechtelijke taak die het bestuursorgaan dat als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking geldt, zelf verricht. Deze situatie vertegenwoordigt de meerderheid van de gevallen. Het bestuursorgaan dat gegevens verwerkt zal deze meestal met name gebruiken voor eigen doeleinden. Daarnaast laat de richtlijn echter uitdrukkelijk open dat ook gegevens gebruikt mogen worden ten behoeve van de publiekrechtelijke taak die door een ander bestuursorgaan wordt verricht. Ten behoeve van een dergelijke taak mogen beschikbare gegevens worden verstrekt, mits dat met het oog op die taak noodzakelijk is.
De in onderdeel e gehanteerde terminologie sluit niet uit dat het bestuursorgaan de verwerking van de gegevens uitbesteedt aan een particuliere instelling. Deze instelling zal echter niet als verantwoordelijke mogen worden aangemerkt. De bepaling biedt geen grondslag voor de verzameling of de vastlegging van persoonsgegevens door een instantie die geen bestuursorgaan is. Dergelijke verwerkingen zullen bijvoorbeeld door artikel 8, onder c of f, moeten worden gerechtvaardigd.
De gegevensverwerking moet wel noodzakelijk zijn voor de vervulling van de betrokken taak van het bestuursorgaan. Bij gebreke van gedetailleerde wettelijke regels voor deze taakuitoefening, dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de vraag of wel sprake is van een rechtmatige taakuitoefening. Om deze reden spreekt onderdeel e –in navolging van het advies van de Registratiekamer – ook van een 'goede vervulling' van de taak. Bij de beoordeling van de noodzaak van de betrokken verwerking zullen verder de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol spelen.
Onderdeel e bouwt in zekere zin voort op de norm van artikel 18, eerste en tweede lid, WPR. Uit deze bepalingen, die zijn gericht op de publieke en semi-publieke sector, vloeit reeds thans voort dat de gegevensverwerking noodzakelijk dient te zijn voor een goede vervulling van de taak van de houder.
In een aantal gevallen zal in de sfeer van de publieke sector de gegevensverwerking kunnen worden gebaseerd op artikel 8, onder c. Niet alle gegevensverwerkingen van de overheid zijn echter terug te voeren op een verplichting tot gegevensverwerking krachtens een wettelijk voorschrift. Een gegevensverwerking ter vervulling van een publiekrechtelijke taak kan immers eveneens geschieden zonder dat daaraan een wettelijk verplichting ten grondslag ligt. Op grond van onderdeel e is een gegevensverwerking gerechtvaardigd indien deze noodzakelijk is voor de vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan gegevens worden verstrekt. Het verschil tussen onderdelen c en e blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de betrokkene enkel recht heeft zich tegen een verwerking te verzetten in geval de verwerking noodzakelijk is ter vervulling van een publiekrechtelijke taak (artikel 40, eerste lid). Een wettelijke verplichting tot gegevensverwerking laat immers in de regel zo weinig beoordelingsruimte voor de verantwoordelijke over dat in dergelijke gevallen een recht van verzet van de betrokkene niet zinvol is.

[MvT, pagina 84-86]