Rina Steenkamp - Privacy en technologie

Mijn geannoteerde Wbp

Hoofdstuk 2. Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens

Paragraaf 2. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens

Artikel 24 [Gebruik nummer dat ter identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven]

Artikel 24

  1. Een nummer dat ter identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven, wordt bij de verwerking van persoonsgegevens slechts gebruikt ter uitvoering van de betreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet bepaald.
  2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan in het eerste lid bedoelde gevallen worden aangewezen waarin een daarbij aan te wijzen nummer als bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt. Daarbij kunnen nadere regels worden gegeven over het gebruik van een zodanig nummer.

Richtlijn 95/46/EG

Artikel 8 lid 7

7. De Lid-Staten stellen de voorwaarden vast waaronder een nationaal identificatienummer of enig ander identificatiemiddel van algemene aard voor verwerkingsdoeleinden mag worden gebruikt.

Memorie van Toelichting

In artikel 8, zevende lid, van de richtlijn wordt bepaald dat de lidstaten de voorwaarden vaststellen waaronder een nationaal identificatienummer of enig ander identificatiemiddel van algemene aard voor verwerkingsdoeleinden mag worden gebruikt. Deze bepaling verplicht de lidstaten tot het stellen van regels voor het gebruik van persoonsnummers van algemene aard. Thans zijn dergelijke regels allereerst te vinden in de bijzondere wetgeving. Voor het gebruik van het sofi-nummer zijn bijvoorbeeld regels opgenomen in de Algemene wet Rijksbelastingen en de Organisatiewet Sociale Verzekeringen. Verder zijn omtrent het gebruik van het A-nummer voorschriften te vinden in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Deze regels behoeven als gevolg van de richtlijn niet te worden gewijzigd.
In aanvulling op dergelijke regels is op dit moment in artikel 6a WPR een algemene regeling voor het gebruik van persoonsnummers opgenomen. De bepaling is ontstaan vanuit de gedachte dat een persoonsidentificerend nummer een persoonsgegeven is: het is een gegeven waarmee een individuele natuurlijke persoon kan worden geïdentificeerd. Uit een oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer werd het noodzakelijk geacht om aan het gebruik van dergelijke nummers beperkingen te stellen. Vast staat immers dat persoonsnummers de koppeling van verschillende bestanden aanzienlijk vergemakkelijken en daarmee een extra bedreiging voor de persoonlijke levenssfeer vormen. Voor aanvullende regels bestond te meer reden daar het sofi-nummer sinds de inwerkingtreding van de Wet op de identificatieplicht onder omstandigheden ook ter kennis van particulieren kan komen.
Het thans voorgestelde artikel 24 vormt een voortzetting van artikel 6a WPR, zij het dat een enkele vereenvoudiging is aangebracht. De bepaling spreekt over een wettelijk voorgeschreven nummer. Dat kunnen verschillende soorten nummers zijn. Op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt het administratienummer (A-nummer) verplicht in de GBA opgenomen en voor de uitvoering van genoemde wet gebruikt. Voorts wordt bijvoorbeeld in het kader van de kentekenregistratie een persoonsidentificerend nummer aan elke geregistreerde toegekend. Ook het sofi-nummer is uiteraard een wettelijk voorgeschreven nummer als hier bedoeld.
De voorgestelde bepaling laat in de eerste plaats toe dat een wettelijk voorgeschreven persoonsnummer wordt verwerkt ter uitvoering van de wet waarin het voorschrift over het nummer is opgenomen. De praktijk leert evenwel dat dergelijke nummers ook voor andere doeleinden worden verwerkt. Onder omstandigheden is dit gerechtvaardigd, in andere gevallen echter niet. Algemene randvoorwaarde is dat persoonsgegevens niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen (artikel 9). Uiteraard geldt dit ook voor persoonsnummers. Omdat het gebruik van persoonsnummers – zoals hiervoor beschreven – extra risico’s met zich kan brengen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, wordt in het onderhavige artikel daarenboven bepaald dat verwerking van persoonsnummers voor andere doeleinden dan de uitvoering van de betreffende wet alleen mogelijk is voor zover dat bij de wet is bepaald. Aldus is een afweging op het niveau van de formele wet in beginsel gegarandeerd. Daarbij is er conform het advies van de Registratiekamer voor gekozen om op dit punt geen delegatie door de formele wetgever toe te staan. Eventuele andere gebruiksdoeleinden dienen derhalve door de formele wetgever zelf te worden vastgesteld.
Het tweede lid is gelijkluidend aan het huidige artikel 6a, tweede lid, WPR. In aanvulling op het eerste lid – dat betrekking heeft op de regeling van het gebruik in de wet waarin het betreffende nummer verplicht wordt voorgeschreven – wordt in deze bepaling de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur gevallen aan te geven waarin een persoonsnummer als bedoeld in het eerste lid mag worden gebruikt. In de bedoelde maatregel kan het toegestane gebruik aan nadere voorschriften worden gebonden.

[MvT, pagina 127-128]