Rina Steenkamp - Privacy en technologie
Hoofdstuk 6. Rechten van betrokkenen
[Richtlijn 95/46/EG | Memorie van Toelichting]
[De Lid-Staten waarborgen elke betrokkene het recht van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen:]
a) vrijelijk en zonder beperking, met redelijke tussenpozen en zonder bovenmatige vertraging of kosten:
- uitsluitsel omtrent het al dan niet bestaan van verwerkingen van hem betreffende gegevens, alsmede ten minste informatie over de doeleinden van deze verwerkingen, de categorieën gegevens waarop deze verwerkingen betrekking hebben en de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt;
- verstrekking, in begrijpelijke vorm, van de gegevens die zijn verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van de gegevens;
- mededeling van de logica die ten grondslag ligt aan de automatische verwerking van hem betreffende gegevens, in elk geval als het gaat om de geautomatiseerde besluiten als bedoeld in artikel 15, lid 1;
Een belangrijk onderdeel van het transparantiebeginsel is dat een ieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden verwerkt. De betrokkene die de wijze waarop zijn gegevens worden verwerkt onrechtmatig vindt, moet in staat zijn dit zelf in rechte aan te vechten. Het gaat om het grondrecht vermeend onrecht ter toetsing aan de rechter voor te kunnen leggen (artikel 13 EVRM). Hij moet zich daartoe, zonder geconfronteerd te worden met bovenmatige kosten, tot de verantwoordelijke kunnen wenden (zie ook de toelichting op het begrip 'verantwoordelijke' in artikel 1, onder d). Daar waar er ingevolge artikel 43 uitzonderingen gelden op dit beginsel, kan hij de tussenkomst van de Registratiekamer inroepen.
Artikel 12, aanhef van onderdeel a, van de richtlijn bevat de clausule 'met redelijke tussenpozen'. Deze clausule, die ook voorkomt in artikel 8, onder b, van het Verdrag inzake gegevensbescherming, is in het eerste lid overgenomen. Als gevolg hiervan is het de betrokkene niet toegestaan de verantwoordelijke meer dan gemiddeld en noodzakelijk te benaderen met verzoeken om informatie. Overigens de verantwoordelijke buitensporige verzoeken om informatie ook reeds afwijzen op grond van artikel 43, onder e. Op grond van het laatstgenoemde artikel kan het recht op toegang van de betrokkene worden beperkt wanneer rechten en vrijheden van anderen dan van de betrokkene, bijvoorbeeld van de verantwoordelijke, daartoe noodzaken. Ook op grond van artikel 30, onder e, WPR, werd reeds aangenomen dat een betrokkene geen buitensporige verzoeken kan doen aan de verantwoordelijke. Voor verdere nuanceringen zij verwezen naar de toelichting op artikel 43.
Sommige wetten kennen een nader uitgewerkt regime voor de kennisneming van persoonsgegevens, bij voorbeeld de artikelen 14 e.v. van de Archiefwet 1995. Deze bepalingen zijn in overeenstemming met de richtlijn. Uit de aard van deze bepalingen vloeit voort dat zij – wanneer het gaat om persoonsgegevens die zijn opgenomen in archiefbescheiden die zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats in de zin van deze wet – voorgaan voor de algemene bepalingen van het onderhavige artikel. Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt ten aanzien van de openbaarheidsregeling in de Kadasterwet, te weten in de artikelen 99 tot en met 107. In deze bijzondere wetten is tevens voorzien in een onkostenvergoeding in de gevallen dat een verzoek om inzage wordt gedaan. Artikel 39 is in dergelijke gevallen dan eveneens niet van toepassing.
Het tweede lid vergt van de verantwoordelijke dat indien inderdaad gegevens worden verwerkt hij de betrokkene een volledig overzicht ter beschikking stelt van de gegevens met inlichtingen over doel, de aard van de gegevens en van de ontvangers, alsmede over de herkomst van de gegevens.
De hiervoor genoemde rechten van de betrokkene vloeien voort uit artikel 12, onder a, eerste en tweede streepje van de richtlijn. Artikel 35 sluit aan bij artikel 29, eerste en tweede lid, WPR met dien verstande dat het antwoord van de verantwoordelijke aan de betrokkene, in het geval diens gegevens worden verwerkt, aan nadere eisen is onderworpen: het doel van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt, dienen dan te worden meegedeeld. Het voorschrift dat de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens van de gegevens moet worden meegedeeld, sluit aan bij de formulering van artikel 29, tweede lid, slot, WPR, met dien verstande dat het wetsvoorstel – anders dan de WPR – tot uitdrukking brengt dat geen bijzondere plicht in het leven wordt geroepen om gegevens over de herkomst vast te leggen. Voor zover echter hierover, hetzij in algemene zin, danwel in het concrete geval, bijzonderheden aan de verantwoordelijke bekend zijn, dienen deze ook aan de betrokkene te worden kenbaar gemaakt.
Niet uit te sluiten valt dat honorering van een inzageverzoek van betrokkene tevens enig inzicht zal geven in gegevens die op anderen betrekking hebben. De betrokkene kan daar ook belang bij hebben. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien bij de registratie van gegevens over de betrokkene tevens wordt aangegeven van wie die gegevens afkomstig zijn. Onder omstandigheden zal de verantwoordelijke verplicht zijn ook deze gegevens te verstrekken. Verwezen zij naar hetgeen daarover in de vorige alinea is opgemerkt. Verstrekking van dergelijke informatie aan de betrokkene op grond van artikel 35 kan derhalve niet worden uitgesloten. Op grond van de belangenafweging die de verantwoordelijke zal hebben te verrichten, zal moeten worden bezien of inzage kan worden toegestaan en zo ja, in hoeverre in verband met de rechten en vrijheden van anderen als bedoeld in artikel 43 afscherming van op anderen betrekking hebbende informatie dient plaats te vinden. In verband met het waarborgen van de belangen van derden in deze afweging zij voorts verwezen naar het derde lid.
De uitoefening van het recht van toegang is geen inbreuk op het auteursrecht. Ingevolge de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van databanken rust op een lijst van abonnees die langs geautomatiseerde weg toegankelijk is, een auteursrecht, althans een daarmee vergelijkbaar recht. In beginsel is het zonder toestemming van de rechthebbende niet toegestaan uit de inhoud van een auteursrechtelijk werk openbaar te maken. Dit recht van de rechthebbende gaat echter niet zover dat het aan de uitoefening van het recht op kennisneming door de betrokkene in de weg staat. Het gaat immers slechts om de bekendmaking aan een enkele persoon, die op een dergelijke bekendmaking krachtens een bijzonder recht aanspraak kan maken. De grondslag van dit recht op kennisneming ligt in het feit dat het gegeven de betrokkene betreft. Het recht van de auteur wijkt, voor zover het betreft persoonsgegevens, voor het recht van de persoon op kennisneming van de hem betreffende gegevens. Dit raakpunt tussen het auteursrecht en het recht op gegevensbescherming gaat niet verder dan alleen de bekendmaking aan dat individu c.q. de verbetering van die gegevens. De verstrekking aan de betrokkene van hem betreffende persoonsgegevens is geen openbaarmaking in de zin van het auteursrecht.
In de toelichting bij het tweede lid is reeds ingegaan op de betrokkenheid van derden-belanghebbenden bij de beslissing omtrent verzoeken om kennisneming. Om de belangen van derden in dergelijke situaties te waarborgen is nodig dat deze op de hoogte worden gesteld van een eventueel voornemen tot honorering van het verzoek en in de gelegenheid worden gesteld daaromtrent hun zienswijze kenbaar te maken. Deze mogelijkheid is essentieel omdat juist in de fase waarin kennisneming door de betrokkene nog niet heeft plaatsgevonden, schade aan de belangen van derden kan worden voorkomen. Daartoe dient het derde lid. Voor de publieke sector vormt de bepaling een verbijzondering ten opzichte van artikel 4:8 Awb.
Met betrekking tot de verplichting van het derde lid gelden enkele restricties. Uiteraard behoeft de verantwoordelijke een derde alleen te horen indien deze daar een gerechtvaardigd belang bij heeft. Blijkens de formulering is dit het geval indien de voorgenomen mededeling aan de betrokkene gegevens bevat die de derde betreffen en voorts redelijkerwijs verwacht mag worden dat de derde tegen die mededeling bedenkingen zal hebben. Dit laatste is bijvoorbeeld niet het geval indien de derde bij de verstrekking van gegevens aan de verantwoordelijke heeft ingestemd met een eventuele, op die gegevens betrekking hebbende mededeling aan de betrokkene. Voorts geldt de verplichting niet indien nakoming daarvan onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Bij de kennisgeving en raadpleging van de derde kunnen zich dezelfde problemen voordoen als bij de informatieverplichting op grond van artikel 34. Om die reden is hier de dezelfde uitzonderingsclausule opgenomen. In dit verband zij verwezen naar de toelichting op artikel 33 en 34.
Het vierde lid bevat een bijzondere bepaling in geval bijzondere computerprogrammatuur een wijze van verwerking mogelijk maakt die de betrokkene niet reeds duidelijk is uit de mededeling ingevolge het tweede lid. Een dergelijke mededeling kan in algemene bewoordingen worden gedaan. Blijkens overweging 41 van de richtlijn, kan deze verplichting geen afbreuk mag doen aan het zakengeheim of aan de intellectuele eigendom en met name aan het auteursrecht dat de software beschermt. Zulks mag er evenwel niet toe leiden dat de betrokkene alle informatie wordt geweigerd.
[MvT, pagina 157-159]