Rina Steenkamp - Privacy en technologie
Hoofdstuk 6. Rechten van betrokkenen
1. De Lid-Staten kennen een ieder het recht toe niet te worden onderworpen aan een besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem in aanmerkelijke mate treft en dat louter wordt genomen op grond van een geautomatiseerde gegevensverwerking die bestemd is om bepaalde aspecten van zijn persoonlijkheid, zoals beroepsprestatie, kredietwaardigheid, betrouwbaarheid, gedrag, enz. te evalueren.
2. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze richtlijn bepalen de Lid-Staten dat een persoon aan een besluit als bedoeld in lid 1 kan worden onderworpen, indien dat besluit:
a) wordt genomen in het kader van het sluiten of uitvoeren van een overeenkomst, mits aan het verzoek van de betrokkene is voldaan of passende maatregelen, zoals de mogelijkheid zijn standpunt te doen gelden, zijn genomen ter bescherming van zijn gerechtvaardigde belang; of
b) zijn grondslag vindt in een wet waarin de maatregelen zijn omschreven die strekken tot bescherming van het gerechtvaardigde belang van de betrokkene.
Deze bepaling vormt de implementatie van artikel 15 van de richtlijn over geautomatiseerde individuele besluiten. Zij vindt haar oorsprong in artikel 2 van de Franse wet van 6 januari 1978 waarin besluitvorming wordt verboden ten aanzien van enige natuurlijke persoon op grond van een profielschets of een persoonlijkheidsschets die langs geautomatiseerd weg tot stand is gebracht. De achterliggende gedachte is dat beslissingen op grond van bepaalde gegevens over iemand, diens persoonlijke levenssfeer minder aantast dan wanneer door de veelheid van informatie van hem een min of meer uniek beeld ontstaat. Het moet dan gaan om een zodanige hoeveelheid van gegevens dat sprake is van een beeld van een bepaald aspect van zijn persoonlijkheid. De precieze betekenis van deze bepaling zal in de jurisprudentie nadere inhoud moeten krijgen. Het is daartoe niet vereist dat dit beeld inzicht geeft in de totale persoonlijkheid. Voldoende is dat het beeld bepaalde aspecten tot uitdrukking brengt. De richtlijn noemt als voorbeelden van dergelijke aspecten de beroepsprestatie, kredietwaardigheid, betrouwbaarheid of gedrag. Daarbij wordt een kwalificatie over een persoon gegeven op grond van een interpretatie van uiteenlopende gegevens. De menselijke waardigheid vereist dat dergelijke beslissingen over iemand ook door een andere persoon, en niet slechts door een geautomatiseerd systeem, worden genomen. Het profiel mag geen grond zijn voor besluitvorming over die persoon zonder daadwerkelijke menselijke tussenkomst. Dit laat onverlet dat het geautomatiseerd systeem wel als hulpmiddel kan worden aangewend.
Het tweede lid, onder a, in verband met het derde lid, heeft betrekking op overeenkomsten. De bepaling opent de mogelijkheid dat een computer aldus is geprogrammeerd dat iemand bij voorbeeld op basis van een veelheid van gegevens geen tegoeden meer uit een geldautomaat kan opnemen, bij voorbeeld op grond van een zwarte lijst binnen de branche. Het gaat dan immers om de uitvoering van een rekening-courantovereenkomst. Wel schrijft zij voor dat een bank zich niet achter dit programma kan verschuilen, doch passende maatregelen dient te nemen ter bescherming van het gerechtvaardigd belang van de betrokkene. Een dergelijke maatregel kan, blijkens het derde lid, daarin bestaan dat iemand in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt uiteen te zetten. Daarop dient inhoudelijk te worden ingegaan. Dit gaat echter weer niet zover dat een bedrijf, wanneer het desondanks zou persisteren in de afwijzing, gehouden zou zijn dit schriftelijk te motiveren. Voldoende is een gesprek waarin inhoudelijk op de argumentatie van de betrokkene wordt ingegaan. De bepaling laat overigens toe dat ook alternatieve passende maatregelen worden genomen. Het gaat er daarbij om steeds dat om dat wanneer sprake is van profielschetsen, de computer niet de mens vervangt.
Blijkens onderdeel b van het tweede lid, geldt ook buiten de situatie van een overeenkomst, dus ook in de publieke sfeer, dat geen beslissingen op grond van een profielschets worden genomen. De Awb, in het bijzonder de artikelen 4:7 e.v., geeft waarborgen die kunnen voorkomen dat beslissingen uitsluitend op grond van een beeld van de persoonlijkheid dat langs geautomatiseerd weg is vervaardigd, worden genomen. Deze bepalingen kunnen worden geacht de maatregelen te bevatten als bedoeld in onderdeel b.
Het vierde lid vormt een uitwerking van artikel 12, eerste lid, derde gedachtenstreepje, van de richtlijn. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 35, derde lid.
[MvT, pagina 169-170]