Rina Steenkamp - Privacy en technologie
Hoofdstuk 8. Rechtsbescherming
Een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 30, derde lid, 35, 36 en 38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 gelden voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Onverminderd de administratieve voorziening die met name bij de in artikel 28 bedoelde toezichthoudende autoriteit kan worden getroffen voordat de zaak aanhangig wordt gemaakt voor de rechter, bepalen de Lid-Staten dat een ieder zich tot de rechter kan wenden wanneer de rechten die hem worden gegarandeerd door het op de betrokken verwerking toepasselijke nationale recht geschonden worden.
In het algemeen deel van deze toelichting is reeds uiteengezet dat voor zover het gaat om de rechtsbescherming in de publieke sector aansluiting wordt gezocht bij het systeem van de Awb. In verband hiermee wordt in artikel 45 bepaald dat een beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek als bedoeld in artikel 30, derde lid, 35, 36 of 38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding de aantekening van verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 gelden als een besluit in de zin van de Awb. Strikt genomen kan een dergelijke bepaling in veel gevallen als overbodig worden beschouwd. Aangenomen moet worden dat een zodanige beslissing – in het verlengde van de WOB-jurisprudentie – door de bestuursrechter vaak als een besluit zal worden aangemerkt. Het betreft een weigering of toewijzing door een bestuursorgaan van een recht dat aan de betrokkene krachtens het wetsvoorstel is toegekend, hetgeen als een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3 Awb kan worden beschouwd.
Niettemin achten wij een uitdrukkelijke wetsbepaling noodzakelijk. Evenals de WPR is de WBP een regeling die zich zowel tot de private als de publieke sector uitstrekt. Introductie van de Awb-rechtsgang brengt een wijziging teweeg ten opzichte van de WPR die alleen de civiele verzoekschriftenprocedure kent. Tegen deze achtergrond achten wij een uitdrukkelijke bepaling uit een oogpunt van rechtszekerheid noodzakelijk. Met artikel 45 wordt buiten twijfel gesteld dat de Awb van toepassing is en op dit punt derhalve een verandering is beoogd. Daar waar bijzondere regelgeving de toepasselijkheid vna de Awb uitsluit, gaat deze uiteraard als lex specialis vor de onderhavige bepaling. Een voorbeeld zijn artikelen 56a e.v. en 112 e.v. van de Kadasterwet.
De door de wet aan de betrokkene toegekende rechten betreft in beginsel alleen gegevens die op de betrokkene zélf betrekking hebben. Aannemelijk is echter dat het niet altijd te vermijden zal zijn dat honorering van bijvoorbeeld een inzageverzoek van betrokkene tevens enig inzicht zal geven in gegevens die op anderen betrekking hebben. De betrokkene kan daar ook belang bij hebben. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien bij de registratie van gegevens over de betrokkene tevens wordt aangegeven van wie die gegevens afkomstig zijn. Verstrekking van dergelijke informatie aan de betrokkene op grond van artikel 35 kan niet worden uitgesloten. In verband met de hieruit voortvloeiende behoefte aan rechtsbescherming voor derden-belanghebbenden is krachtens artikel 45 niet alleen de afwijzing, maar ook de toewijzing van een verzoek vatbaar voor bezwaar en beroep op de bestuursrechter. Voorts zij in dit verbanverwezen naar het nieuwe artikel 35, derde lid.
Wellicht ten overvloede zij er op gewezen dat ook bezwaar en beroep openstaat tegen de weigering om een besluit als bovenbedoeld te nemen, alsmede het niet tijdig nemen van een besluit. Dit volgt uit artikel 6:2 Awb. Voorts staat overeenkomstig het huidige artikel 34 WPR beroep open indien niet volledig aan een verzoek wordt voldaan. Een dergelijke beslissing is te beschouwen als een (gedeeltelijke) afwijzing als bedoeld in dit artikel.
[MvT, pagina 174]