Rina Steenkamp - Privacy en technologie
Hoofdstuk 8. Rechtsbescherming
Onverminderd de administratieve voorziening die met name bij de in artikel 28 bedoelde toezichthoudende autoriteit kan worden getroffen voordat de zaak aanhangig wordt gemaakt voor de rechter, bepalen de Lid-Staten dat een ieder zich tot de rechter kan wenden wanneer de rechten die hem worden gegarandeerd door het op de betrokken verwerking toepasselijke nationale recht geschonden worden.
Indien de Awb niet van toepassing is, kan de verzoekschriftprocedure volgens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden gevolgd. Deze procedure staat thans op grond van de WPR ook reeds open. Deze procedure kan ook worden gevolgd indien een gegevensverwerking plaatsvindt overeenkomstig het recht van een van de andere landen van de Europese Unie. De Registratiekamer vraagt zich in haar advies af of op dit punt een bijzondere wettelijke voorziening zou moeten worden getroffen. Zij wijst erop dat artikel 22 van de richtlijn duidelijk verwijst naar de mogelijke toepassing van buitenlands recht door de Nederlandse rechter, zoals ook in het internationaal privaatrecht het geval is. De bepaling heeft echter een algemene strekking zonder te verwijzen naar het toepasselijke recht. Een bijzondere wettelijk voorziening lijkt daarom niet nodig.
In afwijking van het huidige artikel 34 WPR staat de verzoekschriftenprocedure niet alleen open voor de betrokkene, maar voor alle belanghebbenden die via de rechtbank op willen komen tegen een beslissing van de verantwoordelijke op grond van de artikelen 30, derde lid, 35, 36, 38, tweede lid, 40 of 41. Deze verruiming ligt in het verlengde van de reikwijdte van de Awb-rechtsgang, zoals deze voortvloeit uit artikel 45. Voor zover het gaat om de rechtsbescherming van derdenbelanghebbenden zal de verzoekschriftenprocedure niet altijd soelaas bieden. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het gaat om een toewijzing van het verzoek om inzage door de betrokkene waardoor een derde in zijn belangen is geschaad. Aangezien in een dergelijk geval reeds feitelijk inzage zal zijn verleend, zal het doorgaans alleen nog gaan om de vraag of de inzage rechtmatig was en zo niet, in hoeverre een schadevergoeding behoort te worden toegekend. De verzoekschriftenprocedure is daarvoor niet het geëigende kader. Wel kan de derde-belanghebbende via de verzoekschriftenprocedure de rechtbank verzoeken om de beslissing van de verantwoordelijke tot toewijzing van een correctieverzoek of tot honorering van het verzet, ongedaan te maken. Met het oog op de rechtsbescherming van derden-belanghebbenden bij verzoeken om kennisneming zij overigens verwezen naar artikel 35, derde lid, op grond waarvan de verantwoordelijke in beginsel verplicht is derdenbelanghebbenden te horen alvorens hij tot honorering van een verzoek om kennisneming overgaat. Juist in deze fase kan eventuele schade aan derden-belanghebbenden voorkomen kunnen worden omdat op dat moment de feitelijke inzage door de betrokkene nog niet is geëffectueerd. In het tweede tot en met vijfde lid zijn enige bepalingen van de WPR overgenomen. Deze vormen een noodzakelijke aanvulling op het algemene recht op het bijzondere gebied van de gegevensverwerking. De evaluaties noch de richtlijn geven aanleiding tot een wijziging op dit punt. Een uitzondering wordt evenwel gevormd door de tweede volzin van het derde lid. Hierin is vastgelegd dat alvorens de rechtbank beslist, het zonodig belanghebbenden in de gelegenheid stelt hun zienswijze naar voren te brengen. Voor de betrokkene zelf spreekt dit min of meer vanzelf. De bepaling is dan ook in het bijzonder van belang in de specifieke situatie waarin de belangen van derden in het geding zijn. Zoals eerder in deze toelichting is aangegeven kan zich dit onder meer voordoen indien bij de registratie van gegevens over de betrokkene tevens is aangegeven van wie die gegevens afkomstig zijn. In dergelijke gevallen zal de rechtbank zo nodig derden-belanghebbenden in de gelegenheid moeten stellen hun opvatting in de procedure kenbaar te maken. De bepaling ligt in het verlengde van de – uitgebreidere – regeling die op dit punt in hoofdstuk 8 van de Awb is opgenomen.
[MvT, pagina 175]