Rina Steenkamp - Privacy en technologie

Mijn geannoteerde Wbp

Hoofdstuk 8. Rechtsbescherming

Artikel 45

[Beroepsmogelijkheden bij beslissing bestuursorgaan] [Meer informatie]

Artikel 46

[Beroepsmogelijkheden bij beslissing niet-bestuursorgaan] [Meer informatie]

Artikel 47

[Bemiddeling en advies door het College] [Meer informatie]

Artikel 48

[Informatie aan College over uitkomst behandeling geschil] [Meer informatie]

Artikel 49

[Schadevergoeding] [Meer informatie]

Artikel 50

[Beëindiging overtreding en herstel gevolgen] [Meer informatie]

Memorie van Toelichting

10. Rechtsbescherming

De WPR kent thans aan de geregistreerde het recht toe om zich via een verzoekschrift te wenden tot de burgerlijke rechter indien de houder weigert om aan bepaalde verzoeken van de geregistreerde gevolg te geven. De richtlijn dwingt niet om van de civiele rechtsgang af te zien. In artikel 22 wordt slechts bepaald dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat een ieder zich tot de rechter kan wenden wanneer de aan hem toegekende rechten op dit terrein worden geschonden. Het Nederlandse recht voldoet reeds aan deze eis. Niettemin geven de evaluaties aanleiding om nader te bezien op welke wijze de privacywetgeving beter zou kunnen aansluiten bij het rechtsstelsel als geheel. Die aansluiting is thans onvoldoende. De WPR heeft een relatief geïsoleerd bestaan geleid. Privacygeschillen zijn in de jurisprudentie veelal los van de WPR beoordeeld aan de hand van in publiek en privaatrecht geldende algemene beginselen.
Derhalve bestaat de behoefte om de privacywetgeving beter te laten aansluiten bij de algemene ontwikkelingen binnen het publiek- en privaatrecht. Dat ligt ook voor de hand. De verwerking van persoonsgegevens speelt zowel in publieke als private organisaties een belangrijke rol. Zij vormt vaak de basis van beslissingen die binnen de betreffende organisatie worden genomen. De rechtmatigheid van de gegevensverwerking dient bij voorkeur ook in die context te worden beoordeeld. In de praktijk blijkt dat ook vaak op deze wijze te worden ervaren. Gebleken is dat binnen de openbare sector verzoeken krachtens de WPR aanvankelijk volgens de bezwaarschriftenprocedure worden afgedaan. De afhandeling van soms sterk verwante verzoeken krachtens de Wet openbaarheid van bestuur vindt immers ook op deze wijze plaats. Bij nadere bestudering van de zaak, blijkt dan dat de specifieke procedurebepalingen van de WPR afwijken, zodat dan alsnog de procedure van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet worden gevolgd. Onnodig tijdverlies is daarvan het gevolg.
Tegen deze achtergrond is in het wetsvoorstel, anders dan in de WPR, gekozen voor een gedifferentieerd systeem van rechterlijke toetsing. Zowel de bestuursrechter als de burgerlijke rechter hebben een taak. Concreet betekent dit dat beslissingen van bestuursorganen in hun hoedanigheid van verantwoordelijke naar aanleiding van een op de wet gebaseerd verzoek van de betrokkene – bijvoorbeeld een weigering van een verzoek om inzage of correctie – in bestuursrechtelijke zin als besluit zullen gelden. Op grond van de Awb staat daartegen bezwaar en beroep open. Met deze benadering wordt ook een betere aansluiting bewerkstelligd bij de Wet openbaarheid van bestuur, in het kader waarvan immers tegen vergelijkbare besluiten eveneens bezwaar en beroep openstaat.
Overigens verdient hier vermelding dat aanduiding van bedoelde beslissingen als een besluit in de zin van de Awb buiten de rechterlijke toetsing ook nog andere gevolgen heeft. Daarbij gaat het onder meer over de wijze waarop beslissingen moeten worden voorbereid. Zo volgt bijvoorbeeld uit de Awb dat voorafgaand aan de beslissing omtrent een verzoek om inzage in beginsel zowel de betrokkene zelf als eventuele derden-belanghebbenden moeten worden gehoord. De verplichting moet afhankelijk van de omstandigheden worden afgeleid uit artikel 4:8 of artikel 3:2 Awb.
Voor de private sector is er wat de rechtsbescherming betreft geen verandering, met dien verstande dat de thans geldende verzoekschriftprocedure bij de civiele rechter niet alleen openstaat voor de betrokkene maar voor alle belanghebbenden. Verwezen zij naar artikel 46 van het wetsvoorstel. Overigens kunnen ook hier vergelijkbare eisen aan de procedure worden gesteld die aan de rechterlijke toetsing voorafgaat. De maatschappelijke zorgvuldigheid kan met zich brengen dat de verantwoordelijke alvorens een beslissing te nemen omtrent bijvoorbeeld een verzoek om inzage de betrokkene en eventuele derden-belanghebbenden hoort. Het verlenen van inzage zonder dat derden die daarvan nadeel kunnen ondervinden in de gelegenheid zijn gesteld daarover hun opvatting kenbaar te maken, kan onder omstandigheden een onrechtmatige daad opleveren.

[MvT, pagina 25-26]