Rina Steenkamp - Privacy en technologie
Paragraaf 1. Het College bescherming persoonsgegevens
Onder de WPR heeft zich een werkwijze ontwikkeld waarbij de meeste werkzaamheden door de leden van de Registratiekamer met ondersteuning van het secretariaat worden uitgevoerd. Van de inzet van plaatsvervangende en buitengewone leden is slechts spaarzaam gebruik gemaakt. De aanvankelijke gedachte dat de Registratiekamer veel zittingen van meervoudige kamers zou houden die telkens die inzet van andere leden zou vergen, is in de praktijk niet gerealiseerd. Per jaar vinden slechts enkele hoorzittingen plaats, die dan door het lid dat verantwoordelijk is voor de desbetreffende zaak in enkelvoudige samenstelling worden gehouden. Wel hebben buitengewone leden een belangrijke bijdrage verleend aan het verrichten van EDP-audits door de Registratiekamer. Nu aan de inschakeling van plaatsvervangende of buitengewone leden voor de normale taakvervulling weinig behoefte blijkt te bestaan, verdient hun positie heroverweging.
Aan deskundige ondersteuning zal de Registratiekamer ook in toekomst behoefte hebben. Met name gelet op de uiteenlopende werkterreinen van de Kamer zal behoefte bestaan aan bijstand van een brede kring van deskundigen uit diverse maatschappelijke sectoren, bijvoorbeeld in de vorm van een raad van advies. Het eerste lid van artikel 53 beoogt beter het onderscheid tussen de leden die met de dagelijkse gang van zaken zijn belast en de buitengewone leden naar voren te brengen. Eveneens is om die reden artikel 38, derde lid, van de WPR niet meer overgenomen. De spreiding van de onderscheidene maatschappelijke sectoren onder de buitengewone leden is noodzakelijk indien deze leden deel uitmaken van het dagelijkse bestuur van de Registratiekamer (vergl. Aanwijzing 124r inzake zelfstandigige bestuursorganen). De aard van de bestuurstaak moet daartoe noodzaken. Daarvan is in de nieuwe constellatie niet meer sprake. Aan het instituut van plaatsvervangende leden bestaat, gelet op het feit dat het college uit drie leden bestaat, in de praktijk geen behoefte. Voor korte periodes kan met minder leden worden volstaan. Ingeval van vacatures kan naar verwachting tijdig in aanvulling worden voorzien.
De onafhankelijkheid van de Registratiekamer komt tot uitdrukking in de regeling van benoeming en ontslag. De rechtspositie van de voorzitter is ingevolge het tweede lid vergelijkbaar met die van leden van de rechterlijke macht. In tegenstelling tot de WPR is een expliciete regeling hiervan opgenomen ten einde de onafhankelijke positie te benadrukken. Voor de regeling van het ontslag en het toezicht op het gedrag van de leden van de Kamer is aangesloten bij de regeling ter zake voor de rechterlijke macht. De voorzitter en de andere leden – inclusief de buitengewone leden – worden bij koninklijk besluit, op voordracht van de Minister van Justitie, benoemd. De benoemingstermijn van zes jaren respectievelijk vier jaren als geregeld in artikel 38 WPR is gehandhaafd. In de bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 55 te stellen regels inzake de rechtspositie van de leden van de Kamer zal nader inhoud worden gegeven aan de onafhankelijkheid van de Kamer.
De waarborg van de onafhankelijkheid en deskundigheid van de Registratiekamer is voorts gelegen in de persoon van de leden. Deskundigheid ziet in dit verband naast juridische deskundigheid op specifieke deskundigheid met betrekking tot bij voorbeeld de gegevensverwerking in een of meer door het wetsvoorstel bestreken sectoren. De maatschappelijke vertegenwoordiging kan daarnaast geschieden middels de benoeming van buitengewone leden. Daarbij wordt een maatschappelijk evenwichtige spreiding beoogd. Er is behoefte aan de mogelijkheid een lid meer dan eens te herbenoemen (artikel 53, derde lid).
Artikel 54 komt overeen met artikel 39 WPR.
[MvT, pagina 179-180]