Rina Steenkamp - Privacy en technologie
[Bevoegdheid College tot oplegging last onder bestuursdwang] [Meer informatie]
De handhaving van wettelijke voorschriften wordt in EU-verband beschouwd als een terrein dat in beginsel is voorbehouden aan de lidstaten. De richtlijn stelt op dit terrein dan ook geen gedetailleerde eisen. In artikel 24 wordt bepaald dat de lidstaten 'passende maatregelen' nemen om de toepassing van de uit de richtlijn voortvloeiende voorschriften te garanderen, waarbij met name gedacht wordt aan de vaststelling van sancties. Op een enkel punt is de richtlijn concreter. In relatie tot de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit – lees: de Registratiekamer – spreekt de richtlijn onder meer over 'effectieve bevoegdheden om in te grijpen' met verwijzing naar enkele voorbeelden. Evenals onder de huidige wet zal het in de WBP bij de handhaving van wettelijke voorschriften in belangrijke mate aankomen op het initiatief van degene van wie gegevens worden verwerkt. In de richtlijn worden daartoe aan de betrokkene enkele rechten toegekend. Die rechten verschillen – behoudens het recht op verzet – niet wezenlijk van de aanspraken die thans ingevolge de WPR worden toegekend. Op dit punt is dus in sterke mate sprake van continuďteit.
Wel is er een belangrijk verschil in de wijze waarop de bedoelde rechten in rechte zullen kunnen worden afgedwongen. De rol van de burgerlijke rechter zal minder belangrijk worden. Hiervoor is immers reeds vermeld dat in de publieke sector niet langer de weg naar de burgerlijke rechter, maar naar de bestuursrechter zal openstaan. Tegen bijvoorbeeld een weigering tot inzage door een bestuursorgaan zal onder de nieuwe wet de Awb-procedure moeten worden gevolgd.
Een belangrijke verandering is voorts dat de Registratiekamer de beschikking zal krijgen over enkele bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten. In de eerste plaats zal de Registratiekamer de bevoegdheid krijgen om bestuursdwang en daarmee verwante bestuurlijke maatregelen toe te passen. De basis daarvoor is te vinden in artikel 28, derde lid, van de richtlijn. In deze bepaling wordt onder meer gesproken over 'de bevoegdheid om afscherming, uitwissing of vernietiging van gegevens te gelasten'. Materieel gezien komt deze bevoegdheid overeen met hetgeen in de Awb met 'bestuursdwang' wordt aangeduid.
Op de bestuursdwangbevoegdheid van de Registratiekamer zal de Awb van toepassing zijn. In de derde tranche van deze wet – die op 1 juli 1997 in werking zal treden – zijn omtrent bestuursdwang algemene regels opgenomen. Hierin wordt onder meer bepaald dat aan de overtreder – behoudens spoedeisende gevallen – eerst nog een termijn moet worden gegund waarbinnen hij de tenuitvoerlegging van de bestuursdwangbeschikking kan voorkomen door zelf maatregelen te nemen. De kosten die aan de toepassing van bestuursdwang zijn verbonden, zullen voor rekening komen van de overtreder. In de regel zal dit de verantwoordelijke zijn. Voorts zal de Awb regelen dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan een last onder dwangsom kan opleggen.
[...]
Een belangrijk sluitstuk van de bestuursrechtelijke handhaving zal worden gevormd door de mogelijkheid van rechterlijke toetsing. Tegen bestuursdwang-, dwangsom- en boetebeschikkingen staat conform de Awb bezwaar en beroep open.
[MvT, pagina 29-30]