Rina Steenkamp - Privacy en technologie

Mijn geannoteerde Wbp

Hoofdstuk 10. Sancties

Paragraaf 3. Strafrechtelijke sancties

Artikel 75

[Strafrechtelijke sancties] [Meer informatie]

Memorie van Toelichting

12. Handhaving

[...]

De thans reeds bescheiden rol van het strafrecht in de WPR zal verder afnemen. Op grond van artikel 50 WPR zijn – kort gezegd – alleen het in werking hebben van een niet-aangemelde persoonsregistratie en de overtreding van de regels voor het internationale gegevensverkeer strafbaar gesteld. Wat het eerste betreft zal het accent veel sterker komen te liggen op de bestuursrechtelijke handhaving. In geval van overtreding van de meldingsverplichting zal waarschijnlijk in het overgrote deel van de gevallen alleen een bestuurlijke boete in aanmerking komen. In uitzonderingsgevallen kan het strafrecht evenwel niet worden gemist. Dat hangt nauw samen het feit dat sommige overtreders zich fysiek in het buitenland bevinden.
De formulering als strafbaar feit heeft gevolgen in de sfeer van het internationale strafrecht en de omvang van de nationale jurisdictie. Van belang is de vraag of een gedraging onder nationaal recht valt. Met het gebruik van moderne informatietechnologische middelen met betrekking tot persoonsgegevens is de situatie geenszins denkbeeldig dat de gevolgen van een feit zich in Nederland manifesteren en daarmee het feit in Nederland wordt gepleegd, maar dat de dader in het buitenland is. Een dergelijk feit valt dan onder de Nederlandse jurisdictie. Zo kan het voorkomen dat iemand vanuit het buitenland via telecommunicatie onopgemerkt persoonsgegevens in Nederland vergaart of persoonsgegevens doelbewust in Nederland verspreidt of ter beschikking stelt, zonder de verwerking aan te melden. Dit kan een in Nederland gepleegd strafbaar feit zijn, ook al bevindt de dader zich op het moment van het plegen in het buitenland. Raadpleegt daarentegen iemand vanuit Nederland via telecommunicatie gegevens die in het buitenland zijn opgeslagen, dan pleegt degene die de gegevens ter beschikking stelt geen strafbaar feit op Nederlands territoir. Zijn handeling is namelijk niet in het bijzonder op Nederland gericht.
Als het feit wordt gepleegd door iemand die zich niet in Nederland bevindt, dan zijn er mogelijkheden de strafvervolging over te dragen aan het land van verblijf of om te vragen om uitlevering. Gaat het om relatief lichte vergrijpen, dan zullen deze instrumenten slechts beperkt bruikbaar zijn. Een strafrechtelijke vervolging zal wegens problemen met de vaststelling van de identiteit van de dader en overige problemen met betrekking tot de bewijsvergaring, niet altijd mogelijk zal zijn. Ook zal in een aantal gevallen de tenuitvoerlegging van een eventuele veroordeling in Nederland voor de veroordeelde slechts tot gevolg hebben dat hij, hangende de termijn van de verjaring van het recht van tenuitvoerlegging van de straf, een bezoek aan Nederland zal vermijden. De duurzame arbeid aan de verbetering van de internationale samenwerking op strafrechtelijk gebied zal een deel van de problemen op dit terrein kunnen wegnemen.
Met betrekking tot bepaalde gedragingen die uitwerking hebben op Nederlands territoir, is het in het belang van de Nederlandse rechtsorde dat deze gedragingen strafrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. Overweging 21 van de richtlijn maakt duidelijk dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de toepasselijkheid van het Nederlands strafrecht. De handhaving van het strafrecht is een aangelegenheid van openbare orde en ingevolge het EG-Verdrag is dat voorbehouden aan het nationale recht. Daar waar de richtlijn voorschrijft of toestaat bepaalde gedragingen te verbieden, onttrekt vervolgens de eventuele toepassing van het strafrecht op de niet-naleving van deze gedragingen zich aan het communautaire recht. Een strafrechtelijke sanctionering laat onverlet dat overtredingen ook langs bestuursrechtelijke weg kunnen worden afgedaan.
Naast de meldingsplicht blijven ook een beperkt aantal overtredingen strafbaar die samenhangen met het internationale gegevensverkeer. Het betreft in de eerste plaats het verbod gericht tot een verantwoordelijke die buiten de Unie is gevestigd, om in Nederland gegevens te verwerken zonder een vertegenwoordiger aan te wijzen. Daarnaast is strafbaar de doorgifte van gegevens naar landen buiten de Unie waarvan op Europees niveau is bepaald dat geen passend beschermingsniveau aanwezig is.

[MvT, pagina 30-31]