Rina Steenkamp - Privacy en technologie
Hoofdstuk 2. Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens
Paragraaf 2. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens
[2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer:]
d) de verwerking wordt verricht door een stichting, een vereniging, of enige andere instantie zonder winstoogmerk die op politiek, levensbeschouwelijk, godsdienstig of vakbondsgebied werkzaam is, in het kader van hun gerechtvaardigde activiteiten en met de nodige garanties, mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden van de stichting, de vereniging of de instantie of op de personen die in verband met haar streefdoelen regelmatige contacten met haar onderhouden, en de gegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen aan derden worden doorgegeven
4. Mits passende waarborgen worden geboden, mogen de Lid-Staten om redenen van zwaarwegend algemeen belang bij nationale wet of bij een besluit van de toezichthoudende autoriteit nog andere afwijkingen naast die bedoeld in lid 2 vaststellen.
Deze bepaling bevat voorschriften die grenzen stellen aan de verwerking van persoonsgegevens door instellingen op politiek terrein. Zij is nagenoeg gelijk aan artikel 5 BGG. Het eerste lid, onder a, is een implementatie van artikel 8, eerste lid, onder d, van de richtlijn. Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan politieke partijen en de wetenschappelijke bureaus en vormingsorganisaties die daarmee verbonden zijn. Volgens de richtlijn mag een dergelijke instelling slechts gegevens verwerken van personen die lid zijn van deze instelling, of van personen waarmee de instelling in verband met haar doelstelling regelmatige contacten onderhoudt. De kring van personen die in het eerste lid onder a, wordt omschreven, wordt geacht aan deze voorwaarde te voldoen. Werknemers en 'andere tot de instelling behorende personen' moeten worden gerekend tot degenen met wie de instelling regelmatige contacten onderhoudt.
Concreet zal het bij de toepassing van deze bepaling gaan om de ledenadministraties van politieke partijen, de administraties die worden aangehouden van de personen die in dienst zijn van een politieke partij en de administraties van andere personen die gerekend kunnen worden tot een instelling op politieke grondslag. Onder het voorschrift vallen ook de verwerkingen van gegevens omtrent personen die betrokken zijn bij wetenschappelijke bureaus van politieke partijen, ledenregistraties van vormingsorganisaties van politieke partijen en registraties van bijvoorbeeld personen die nauw bij de organisatie van de partij zijn betrokken of zich als belangstellende bij de partij hebben kenbaar gemaakt.
De bepaling sluit aan bij artikel 5, tweede lid, onder b van de Algemene wet gelijke behandeling. Van belang is dat de verwerking van gegevens beperkt moet blijven tot hetgeen noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de grondslag van de instelling. Indien niet meer aan deze voorwaarde wordt voldaan, moet de verwerking terstond worden beëindigd, tenzij de gegevens nodig blijven voor de afhandeling van een geschil. Artikel 23, eerste lid, biedt, in het verlengde van artikel 8, tweede lid, onder e van de richtlijn, hiertoe de ruimte. Voorts geldt krachtens het tweede lid dat de desbetreffende persoonsgegevens niet aan derden verstrekt mogen worden zonder toestemming van de betrokkene.
Voor verwerkingen van gegevens omtrent iemands van politieke gezindheid in verband met benoemingen in bepaalde openbare functies kan een beroep worden gedaan op het bepaalde onder b van dit artikel. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8, vierde lid, van de richtlijn. Het kan daarbij gaan om benoemingen bij bestuursorganen of adviesorganen. Dergelijke gegevens spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol bij burgermeestersbenoemingen. Het is evident dat bij bepaalde openbare functies gegevens omtrent politieke gezindheid relevant kunnen zijn in het kader van de beoordeling van iemands geschiktheid. Verwerking van die gegevens dient een zwaarwegend algemeen belang. Wel geldt uiteraard als voorwaarde dat er voor de desbetreffende functie ook daadwerkelijk eisen met betrekking tot politieke gezindheid mogen worden gesteld. Alleen dan is verwerking van daarop betrekking hebbende gegevens toegestaan. Een en ander is tot uitdrukking gebracht in het eerste lid onder b. Zie voorts artikel 5, vierde lid van de Algemene wet gelijke behandeling. Voorts blijven – zoals hiervoor al in algemene zin opgemerkt – de algemene beginselen van gegevensverwerking in dit wetsvoorstel onverkort van toepassing.
[MvT, pagina 106-107]